Webinarverslag: actieve rol van de student in het feedbackproces: van ontvanger naar gebruiker

Vandaag woonde ik samen met een paar collega’s een webinar bij van dr. Renske de Kleijn. Zij is als onderzoekster verbonden aan het UMC Utrecht en doet onderzoek naar feedbackcultuur. Het webinar werd gehost door het platform Leren van Toetsen. In dit webinar stonden de vragen ‘WAT is feedback precies?’ en ‘HOE zet je feedback in?’ centraal. Renske werkt vanuit twee overtuigingen:

Overtuiging 1: We kunnen leerlingen en studenten beter uitleggen (en voordoen) wat we bij elk van deze activiteiten van hen verwachten.

Overtuiging 2: Als leerlingen en studenten de juiste informatie geven in hun feedbackvraag en terugkoppeling, helpt dat de feedbackgever om feedback te geven in hun zone van naaste ontwikkeling.

Wat waren de 4 belangrijkste take-aways van wat zij deelde vandaag?

1. Help de student feedbackvalkuilen te vermijden

Renske besprak zes valkuilen waar studenten vaak in tuimelen.

  1. Geen vragen stellen
  2. Heb ik een voldoende?
  3. Wat weet jij ervan?!
  4. Au, dat doet pijn!
  5. Allemaal prima…
  6. Ben er klaar mee.

Bij geen vragen stellen gaat het erom dat studenten vaak überhaupt niet om feedback vragen. Als dat het geval is, is natuurlijk de eerste stap om studenten dat te leren. Bij heb ik een voldoende? stelt de student wél een vraag, maar is deze puur gericht op het eindoordeel. Het proces en de totstandkoming van de uitkomst worden volkomen overgeslagen. Wat weet jij ervan? slaat op de student die de feedbackgevende rol van de zender (vaak een docent) niet respecteert of waardeert. Bij Au, dat doet pijn! gaat over het emotionele aspect van feedback. Als feedback persoonlijk wordt opgevat, doet het ons ‘pijn’. Als de student vooral die pijn ervaart, wordt feedback ontvangen natuurlijk iets heel negatiefs. En dat is jammer, want feedbackmomenten zijn natuurlijk groeimomenten. Bij Allemaal prima accepteert de student eigenlijk alle feedbackopmerkingen. Dat lijkt goed, maar is verraderlijk: je student analyseert dan namelijk niet wat hij of zij meekrijgt, en dus vindt er geen actieve verwerking plaats. Oftewel, grote kans dat er niets mee gebeurt (feedforward). Tot slot, bij Ben er klaar mee beschouwt de student de feedback als een afsluiting: de student doet er helemaal niets mee.

2. Help studenten de juiste vragen te stellen

Als studenten al vragen stellen of de valkuilen weten te vermijden, ligt er voor hen hen nog steeds de uitdaging om de juiste vragen te stellen. Renske benoemde vier typische vragen:

  • Ik zit vast en ik weet niet wat ik moet doen
  • Is dit goed genoeg?
  • Wat moet ik allemaal verbeteren?
  • Is het nu dan wel goed?

Ik zit vast en ik weet niet wat ik moet doen

Bij deze vraag klinkt door dat de student eigenlijk de eigen verantwoordelijkheid bij de docent legt. In dat geval is het beter om zogenaamde POWER-vragen te stellen.

PROBLEEM: Wat is precies het probleem?
OPTIES: Wat zijn je opties?
WEGING: Hoe weeg je de opties tegen elkaar af?
EIGEN VOORKEUR: Wat is je eigen voorkeur als je geen feedback zou krijgen?
RAAD VRAGEN: Wie kun je om raad vragen?

Is dit goed genoeg?

Deze vraag is in principe een gesloten ja/nee-vraag. De enige reden om hem te stellen is om te weten te komen of het ‘afgevinkt’ kan worden. Dat is jammer, want daarmee wordt er niet inhoudelijk op de feedback ingegaan. Een tip hier is dan de student dan specifiek te vragen op welk onderdeel er feedback nodig is. Misschien kun je daarnaast ook het initiatief bij de student zelf leggen. Laat de student bijvoorbeeld aan de hand van duidelijke succescriteria een eigen check uitvoeren. Wat denkt de student zelf? Vindt de student het zelf genoeg? Waarom precies?

Wat moet ik allemaal verbeteren?

Dit is een luie vraag van de student en tegelijkertijd een potentiële valkuil voor de docent. De student zegt eigenlijk: “zeg het maar.” Als docent zijn we soms geneigd om daarin mee te gaan en alles wat we zien te benoemen.

Renske adviseert hier om een zogenaamde BLINDEVLEK-vraag te stellen. Want, zegt ze, de student geeft eigenlijk te kennen dat hij/zij het eigen werk nog niet af vindt en zélf zie ik niet wat ik nog moet verbeteren: Wat is hier mijn blinde vlek?

Is het nu dan wel goed?

Deze vraag is vergelijkbaar met de tweede vraag. Het is eigenlijk een ja/nee vraag, waarbij het proces op achtergrond komt te staan. Hiervoor raadt Renske SUPER-vragen aan. Samenvatting, Uitleg, Product/Prestatie, Emoties, Raad vragen.

“Juist door het stellen van de juiste vragen, door studenten te vragen om zelf na te denken over wat ze nodig hebben om te groeien in hun proces of prestatie, leren ze om zelfstandig verder te komen.”

3. Maak van een feedbacksessie een dialoog

Na bovengenoemde punten lijkt het vanzelfsprekend, maar vaak is dat in de praktijk toch niet zo. Bijvoorbeeld doordat er gebrek aan tijd is, of doordat je als docent erg graag de student wilt helpen te verbeteren. Belangrijk is het dan om ons ervan bewust te zijn dat er meerdere doelen zijn. (1) De student van informatierijke voorzien (2) de student helpen om zijn feedback effectief te verwerken. Het principe van ‘Geef iemand een vis en hij eet voor een dag; geef iemand een hengel en hij eet zijn hele leven’ is hierbij een prachtige metafoor. Ja, studenten moeten feedback ontvangen, en ja, uiteindelijk moeten ze er ook iets mee gaan doen. Maar een hoger doel en eigenlijk belangrijker doel is dat ze leren hoe ze zelf leren hun eigen feedback te verwerken, dat ze dat hun leven lang blijven toepassen. Hoe doen we dat precies? Door het gesprek centraal te stellen. Juist door het stellen van de juiste vragen, door studenten te vragen om zelf na te denken over wat ze nodig hebben om te groeien in hun proces of prestatie, leren ze om zelfstandig verder te komen.

Renske benadrukt daarom dat feedback literacy, oftewel, feedbackgeletterheid cruciaal is om waardevolle gesprekken te hebben. Ze benoemt acht tips voor docenten:

  1. Deel tips over feedback onder docenten
  2. Leg studenten expliciet uit hoe feedback geven/ontvangen werkt
  3. Oefen met feedbackverwerkingsopdrachten
  4. Geef bij alle feedback één vraag én/of SUPER-vraag
  5. Geef feedback op de feedback
  6. Stel expliciete leerdoelen
  7. Werk met een feedbackdossier
  8. Wees als docent een rolmodel

4. Zorg ervoor dat studenten en docenten de 7 feedbackvaardigheden kunnen toepassen

Renske onderscheidt 7 soort feedbackvaardigheden:

  1. Open en respectvol
  2. Relevant
  3. Tijdig
  4. Op tijd
  5. Dialogisch
  6. Responsief
  7. Betekenisvol
  8. Uitvoerbaar

Wat hier mooi aan is, is dat de vaardigheden telkens een studentkant én een docentkant kennen.

Met open en respectvol wordt bedoeld dat de student open staat om te leren van feedback en deze actief opzoekt. Tegelijkertijd dient de docent open te staan voor reacties van studenten op die feedback. “Geef de student ruimte om te reageren op de feedback,” aldus Renske. De docent dient verder vooral inhoudelijke, objectieve feedback te geven, en zich te onthouden van zogenaamde autoritaire feedback, bijvoorbeeld ‘Zo doen we dat hier.’ De student daarentegen moet leren om met respect te reageren op feedback en voorkomen in de verdediging te schieten.

Met relevant wordt bedoeld dat je in het feedbackgesprek helder moet krijgen met elkaar wat het doel precies is. Als het doel of de succescriteria voor de student niet duidelijk zijn, dan is de kans groot dat de feedback verkeerd wordt geïnterpreteerd, verkeerd wordt geïmplementeerd en daardoor dus waardeloos is. Dat is zonde. Verder beaamt Renske dat feedback echt gegeven moet worden op geobserveerd gedrag of concrete dingen. “Studenten voelen het als je als docent feedback geeft op iets wat je niet helemaal goed hebt gelezen of goed hebt gezien,” aldus Renske.

Met tijdig wordt voor zowel docent als student verwezen naar ‘of iemand er wel klaar voor is’. Bijvoorbeeld: vraag je iemand zomaar uit het niets om feedback, dan kan diegene daar misschien helemaal niet op voorbereid zijn. Met de tijd geven wordt ook bedoeld dat de student eerst zelf in de gelegenheid wordt gesteld om een probleem zelfstandig op te lossen. Renske haalt hier Vygotsky’s Zone van Naaste ontwikkeling erbij. Je wilt studenten in principe zo veel mogelijk zelf laten doen, misschien wel met wat hulp, maar wel vooral zelf. Je wilt het vooral niet volledig van ze overnemen. Tot slot is het ook belangrijk dat er formatief wordt gehandeld. Als we studenten feedback geven op een eindproduct op het einde van de beschikbare tijd, dan is de feedback waardeloos als deze niet meer kan/mag worden verwerkt.

Met dialogisch wordt bedoeld dat de grootste kans op effectieve verwerking van feedback ontstaat tijdens gesprekken. De docent stelt vragen, beantwoordt vragen, luistert aandachtig en zorgt voor verduidelijking. De ontvanger of student doet in principe hetzelfde. Maar net zo belangrijk is dat de docent formatief handelt: oftewel, alle activiteiten verstaan die leerlingen en docent uitvoeren om de leeractiviteiten van leerlingen in kaart te brengen, te interpreteren en te gebruiken om betere beslissingen te maken over vervolgstappen (Black & William, 2008). Het gesprek is hier verreweg het meest ideaal voor. Jij hebt als docent wel een reëel idee van waar een student staat, maar heeft de student dat wel? Als dat niet zo is, dan wil je in principe dat de student hier zelf achter komt. Als de student helder inzicht heeft in waar hij/zij staat ten opzichte van het leerdoel, wordt het makkelijker om te praten over de te nemen stappen om het gat te dichten.

Met responsief wordt verwezen naar de ruimte die er moet zijn om wederzijds vragen te stellen, bijvoorbeeld over behoeften van de student, hoe het staat met de motivatie en ervaringen. Ook kan er door de docent gevraagd worden hoe voorgaande feedback is verwerkt. Zaten er dingen tegen? Waren er persoonlijke zaken in het spel?

Met betekenisvol wordt bedoeld dat de informatie voor de student moet leiden tot iets waar hij/zij verder mee kan. Wat is het belangrijkste dat de student mee moet nemen uit het gesprek? Als docent wil je dat de student aan de slag gaat met de feedback. Het liefste nodig je de student nog een keer uit om te checken hoe alles is verwerkt. Help de student alles samen te vatten. Tegelijkertijd kan dit ook weer worden gespiegeld aan de student: deze moet voor zichzelf het belangrijkste uit het gesprek halen en dit voor zichzelf samenvatten. Alleen op die manier krijgt het betekenis.

Met uitvoerbaar wordt tot slot gerefereerd aan feedforward: de superconcrete stappen die de student nog moet zetten om het gat tussen waar ze nu zijn en waar ze naartoe willen te dichten. De docent geeft suggesties voor de te nemen stappen, een bepaalde aanpak en hoe de student zijn omgeving (of netwerk) hiervoor kan inzetten. Een student die bijvoorbeeld moeite heeft met een natuurkunde-experiment, kan bijvoorbeeld op weg geholpen worden met een paar beginstappen, een bepaalde aanpak (misschien met een simpel stappenplan uit een boek) en hoe de omgeving hierbij kan helpen (misschien wel de oudere broer van de student).

Conclusie

De webinar van Renske was absoluut verhelderend, verteld in krachtige en heldere taal, met bijzonder bruikbare handvatten voor de praktijk. Duidelijk is geworden dat er op het gebied feedbackgeletterdheid en feedbackcultuur nog een hele wereld te winnen valt. Eén ding was sowieso duidelijk: alles begint met een goed gesprek!

Verdere bronnen:

Webinarverslag: actieve rol van de student in het feedbackproces: van ontvanger naar gebruiker
Schuiven naar boven