Genderneutraal en taal…

Genderperceptie is steeds vaker een vraagstuk op scholen en in onze maatschappij. Dit geldt bijvoorbeeld in de omgang met leerlingen en studenten die genderneutraal of intersekse zijn (oftewel noch man noch vrouw óf in transitie van hun lichaam richting man of vrouw). Uit Nederlands onderzoek onder 8.064 mensen geeft 4,6 % van de (biologische) mannen en 3,2 % van de (biologische) vrouwen aan dat zij zich niet per se associëren met de bij de geboorte toegewezen genderidentiteit. 1,1 % van de mannen en 0,8 % van de vrouwen geeft aan zich sterker te associëren met het andere geslacht. Het is niet gek dat scholen hier uit eerste hand mee te maken krijgen. Dit omdat het ook het vaak tieners en adolescenten zijn bij wie de identiteit zich in een fluïde fase verkeert. De groep genderneutrale personen identificeert zich niet op sociaal, cultureel en psychologisch vlak met mannen of vrouwen. In de genderexpressie (hoe ze zich naar de buitenwereld presenteren) wordt dit soms duidelijk doordat ze geen stereotype mannelijk of vrouwelijke uiterlijke kenmerken vertonen. Natuurlijk moet je vooral met mensen praten. Maar in het praten over deze mensen, maar levert dat talig gezien een aantal praktische problemen op.

Hun is er vandaag niet…

De derde persoon enkelvoud bestaat in het Nederlands uit hij of zij. Om te verwijzen naar iemand anders die niet bij het gesprek aanwezig is, verplicht onze taal ons om een keuze te maken. In die keuze zit het biologische geslacht en daarmee ook de genderidentiteit besloten.

Onze maatschappij koppelt traditioneel een mannelijke genderidentiteit aan iemand met masculiene uiterlijke kenmerken. Iemand die genderneutraal is, past echter niet in één van deze hokjes.

Zij identificeren zich met geen van beide, alleen bestaat daar officieel nog geen persoonlijke voornaamwoord (ik, jij, hij, zij, wij, etc.) voor.

Gewoon de eigennaam gebruiken

Een ogenschijnlijk simpele oplossing is om de naam van de genderneutrale persoon te gebruiken. Dus daar waar je eigenlijk hij of zij wil zeggen, zeg je gewoon Pietjes, of Klaasje…bijvoorbeeld… Dit levert twee moeilijkheden op.

Eén is dat mensen van nature bijzonder gewend zijn om met hij en zij te verwijzen. Het gebruik van deze voornaamwoorden is zo geautomatiseerd, dat we het vrijwel onbewust doen. Pas als we er bewust op moeten letten, blijkt het een hele opgave voor mensen te zijn om de zij of hij te vervangen door iemands voornaam. Het is een beetje vergelijkbaar met het klassieke radiospelletje ‘zeg eens uh’.

Een tweede uitdaging is dat de herhaling van de voornaam stilistisch irritatie op kan wekken. Persoonlijke voornaamwoorden zijn relatief kort en hebben in de meeste gevallen een zwakke vorm (bijv. ze en ie, i.p.v. zij en hij). We zeggen ‘we’ in plaats van ‘wij’ als we de nadruk willen leggen op een ander woord in de zin. Het continu uitspreken van iemands voornaam geeft de luisteraar het idee dat de spreker keer op keer de nadruk legt op deze persoon.

Daarnaast zijn hij en zij (en ie en ze) eenlettergrepige woorden. Je vormt er heel eenvoudig samentrekkingen met andere woorden mee, bijvoorbeeld ‘hoeissie’ of ‘gaatie?’. Kortom, het vervangen van zij of hij door iemands eigennaam klinkt eenvoudig, maar in de praktijk is het verdraaid lastig.

Hij/zij wordt Hun

Een andere oplossing is het vervangen van ‘hij’ en ‘zij’ door ‘hun’. Maar wacht… is hun niet al in gebruik? De keuze voor ‘hun’ is interessant om diverse redenen. Een eerste reden is dat het al een bestaand voornaamwoord is. Het wordt namelijk als meewerkend voorwerp gebruikt, bijvoorbeeld in:

‘Ik geef hun het cadeau’.

Deze zin kan herschreven worden als:

‘Ik geef het cadeau aan hen.’

Het meewerkend voorwerp verandert hierbij in ‘hen’. Dat is omdat deze regel zo wordt voorgeschreven door verschillende stijlgidsen.

Daarnaast is ‘hun’ een bezittelijk voornaamwoord voor de derde persoon meervoud: ‘Het is hun auto.’ Tot slot is ‘hun’ ook kenmerkend voor het Brabants Nederlands. In deze variant van onze taal gebruikt men namelijk regelmatig ‘hun’ als onderwerpsvorm, bijvoorbeeld ‘Hun gaan naar school toe.’, waar de standaardtaal de voorkeur geeft aan ‘Zij gaan naar school toe.’

De keuze voor hun is dus opmerkelijk, gezien de potentiële verwarring die er kan ontstaan. Toch heeft het gebruik van ‘hun’ om te verwijzen naar genderneutralen ook voordelen. Zo is het een kort voornaamwoord dat al heel lang een vast onderdeel is van de Nederlandse taal. Hierdoor is het minder opvallend, waardoor het misschien minder gauw irritatie opwekt.

Genderneutraal taalgebruik

In de publieke ruimte heeft genderneutraaltaalgebruik al een tijdje ‘hun’ intrede gedaan.

Zo spreekt men bij de NS tegenwoordig mensen in de trein aan met ‘Beste reizigers’. In de Londense Metro is het joviale ‘Good morning everyone!’ het ‘Ladies and gentleman’. In Amsterdam heeft men, op basis van de uitgebrachte taalgids, aangekondigd om mensen liever aan te spreken met ‘mens’ of ‘inwoner’.

Opvallend is hoe het woord ‘genderneutraal’ zelf in 2017 door het IVDNT (Instituut voor de Nederlandse taal) tot irritantste woord van het jaar wordt uitgeroepen. Dit op basis van de 43% van de 23.000 mensen die deelnamen.

De definitie van ‘genderneutraal’ luidt volgens de website van het IVDNT ‘Geen onderscheid makend tussen seksen. Een opmerking van een deelnemer, die het woord blijkbaar als irritant had bestempelt, gaat: “Vroeger heette het unisex. Niets nieuws onder de zon.”

Hoewel ogenschijnlijk een logische beredenering, klopt er hier iets niet. Unisex werd vroeger, maar ook nu nog, vooral gebruikt voor (meestal) kleding die zowel voor mannen of vrouwen geschikt was. Hiermee maakt de deelnemer gelijk een fundamentele aanname: er zijn maar twee seksen of genders. Oftewel, ‘unisex’ gaat, zoals we het al heel lang gebruiken, uit van een binaire (man of vrouw) verdeling.

Als een zonnebril bijvoorbeeld ‘unisex’ is, betekent dit dat je als man of vrouw niet bang hoeft te zijn dat je met het dragen van de bril je mannelijke dan wel vrouwelijke identiteit op het spel zet.

Het probleem is dat genderneutralen of non-binairen zich simpelweg niet kunnen vinden in deze verdeling. Ze voelen zich eenvoudigweg geen man of vrouw, hoe gek de maatschappij of anderen om hen heen dat ook kunnen vinden.

Psychosociaal gezien is de verdeling man of vrouw daarom uitermate kort door de bocht. Het identiteitsgevoel valt simpelweg niet in één van deze twee hokjes. Voor veel mensen wel, maar voor die paar procenten van de bevolking niet. Vandaar ook de vraag naar inclusiever taalgebruik, zoals ‘Beste reizigers’.

Iedereen is een mens

De vraag die ik mezelf altijd stel is ‘Wat is nu echt een bezwaar om iets niet te veranderen?’ Ik zie heel vaak dat stugge meningen voort lijken te komen uit emotioneel geladen motieven.

Neem de zwartepietendiscussie. Iedereen is het ermee eens dat het een kinderfeest betreft. Veel mensen zijn vroeger kind geweest en hebben nu kinderen. Ze hebben terecht warme herinneringen aan het Sinterklaasfeest en gunnen dit geluksgevoel dus ook aan hun kinderen.

Niets is logischer!

Ongetwijfeld zullen anti-zwartepietdemonstranten een zelfde standpunt hebben als het gaat over het toewensen van een fijne kindertijd. Immers, ook zij zijn vroeger kind geweest en hebben veelal kinderen. Het feit dat we onze kinderen een mooie en onbezorgde kindertijd gunnen, kan dus het probleem niet zijn.

De zogenoemde ‘blackface’ en andere racistische elementen zijn echter storend voor de antipieters. Dit is omdat ze vinden dat deze aspecten van het feest racistisch en discriminerend zijn.

Volgens de pro-zwartepieters is dat echter onzin.

Zij stellen dat het feest racisme niet in de hand werkt en dat het overtrokken is om te zeggen dat zwarte piet een racistische stereotypering en karikatuur is van donkergetinte mensen.

Kenmerkend aan de discussie is de polarisatie tussen de groepen. Blijkbaar is het (in dit geval letterlijk) óf zwart óf wit. De vraag is daarom of onze aloude binaire verdeling hier niet uit de tijd is. Vergalt een blauwe in plaats van een zwarte piet daadwerkelijk het hele feest? Of is het zo dat de blanke Nederlandse identiteit ermee wordt aangetast? Zorgt dit ‘identiteitsverval’ ervoor dat er zo heftig en emotioneel wordt gereageerd?

Zou dit ook het geval kunnen zijn bij reacties op het woord ‘genderneutraal’?

Het man of vrouw zijn in onze maatschappij kan men namelijk zien als bijna een primair aspect van onze identiteit als mens. Al vóórdat we geboren zijn, wordt door onze ouders druk uitgekeken naar of we een jongetje of een meisje zijn. Het is vaak de eerste vraag die mensen aan je stellen als je zegt dat je een kind krijgt. ‘Is het een jongen of een meisje?’ Wordt de babykamer blauw of roze? Roze met witte muisjes of Blauwe met witte muisjes?

Die identiteit is zo nauw met ons emotionele leven en psyche verweven, dat het niet vreemd is dat een initiatieven die taalinclusiviteit, en de bijbehorende woorden, zoals ‘genderneutraal’ aanmoedigen, rap worden neergesabeld. Voor veel mensen zijn ze bedreigend voor hun genderidentiteit, die in hun ogen altijd heel duidelijk was: je bent of man óf vrouw, en niet anders.

In de klas

Op school is er vaak door docenten een ruimere opvatting. Dat moet wel, omdat je je als docent ervan bewust bent dat studenten vaak gewoon zijn zoals ze zijn. Een klas is vaak een afspiegeling van de maatschappij, in het klein… En jij bent de overheid… of de burgemeester… het is maar net hoe je het zelf ziet.

Pubers kunnen het niet helpen te puberen. Tieners kunnen het niet helpen tienerstreken uit te halen. Homoseksuele tieners kunnen het niet helpen om homo te worden. En zo kunnen ook genderneutrale pubers of pubers in transitie de natuurlijke voorkeur in hun leven niet uit de weg gaan.

Maar waar met mensen wordt gewerkt, moet je dingen kunnen benoemen. Benoemen doe je met benamingen, en benamingen komen natuurlijk altijd ergens vandaan. Hetzelfde geldt voor transgender personen of iedereen die niet cisgender (een man in een mannenlichaam of vrouw in een vrouwenlichaam) is. Net zoals een arts elke patiënt behandelt, wit, zwart, klein, lang, Japans, man, vrouw, gehandicapt, gespierd, mager, extreem gezet…, zo zal een docent ook zijn leerling of student moeten benaderen.

Het maakt niet zo veel uit hoe iemand eruit ziet. Het enige dat telt is dat je een mens voor je hebt en dat mensen zich ook zo behandeld willen voelen.

Als je zelf een mens bent van vlees en bloed, en je bent comfortabel met je identiteit en expressie, dan siert het je om tolerant te zijn richting mensen bij wie dit niet zo vanzelfsprekend is.

Dit omdat het niet voor iedereen vanzelfsprekend is dat je een solide identiteit hebt. Je hebt in die zin een privilege. Je voelt je goed en zit lekker in je vel als man of vrouw… en daar ben je deels zelf verantwoordelijk voor, maar grotendeels is dit je ook door de natuur gegund, zonder dat je hier iets voor hebt hoeven doen, net zoals de kleur van je ogen.

Iedereen heeft deze identiteit in de loop van zijn jonge leven moeten ontwikkelen, en ook iedereen heeft hier op sommige momenten mee geworsteld of zich er onzeker over gevoeld.

Inclusiever taalgebruik kan daarom helpen om meer de nadruk te leggen op waar het daadwerkelijk om gaat.

In de klas gaat het om jezelf ontwikkelen, samenwerken en zelfvertrouwen opdoen.

Of iemand een man of een vrouw is, of zich als zodanig voelt, doet er niet toe, net zo min als het er voor een behandelend arts toe doet of iemand man of vrouw is. Iedereen heeft het recht om te worden geholpen.

Masculinisme

De invoer van genderneutraal taalgebruik en inclusief taalgebruik zijn slechts kleine eerste stapjes.

Mensen die zich totaal niet kunnen inleven in mensen met een andere genderidentiteit, één die niet binair is, of trans, zetten zich vaak af tegen voorgestelde veranderingen.

Dit vaak terwijl verandering een kleine moeite is. Zo heeft de regering Trump van de VS laten weten om wetgeving aan te nemen die ervoor zorgt dat gender wettelijk wordt bepaald op basis van de biologische geslachtskenmerken van iemand. Oftewel: voel je jezelf een man maar ben je in het bezit van een vagina en twee borsten, dan heb je pech!

Onder ons nuchtere Nederlanders natuurlijk weinig verbazing: dit past natuurlijk perfect in het beeld van de ‘angry white male’ die aan het hoofd staat van de VS. Het is geen ‘masculinisme ten top’, maar ‘masculinisme aan de top’. Gelukkig zijn er tal van mensen die de straat opgaan om een tegengeluid te laten horen.

Gevolgen voor taal

Terug naar het gebruik van taal, bijvoorbeeld ook in de les, betekent dit dat de taal een weerspiegeling is van de maatschappij. Vaak ontstaan er initiatieven, zoals de Regenboogtaalgids in Amsterdam, om mensen een leidraad te geven voor inclusiviteit. Maar door de taal te veranderen, veranderen nog niet automatisch de opvattingen van mensen.

Uiteindelijk is het niet de taal die ons stuurt, maar onze houding: de houding die we aannemen richting mensen die ons geen kwaad doen, maar die gewoon net iets anders denken. We moeten accepteren dat niet iedereen in onze eeuwenoude twee hokjes passen, noch fysiek, noch mentaal.

Iedereen is in de eerste plaats mens, en dat staat voorop.

Dat zal eerst moeten veranderen. De taal volgt dan hopelijk vanzelf.

Hopelijk helpen steeds talrijkere initiatieven bij de bewustwording ervan.

De vraag die voor onszelf altijd blijft staan is: Is het werkelijk een probleem om onszelf aan te passen als dat misschien wel duizenden mensen helpt om zich geaccepteerd te voelen?

Iedereen is in de eerste plaats mens, en dat staat voorop.

 

Bronnen:

Kuyper, L., & Wijsen, C. (2013). Gender Identities and Gender Dysphoria in the Netherlands. Archives of Sexual Behavior, 377-385.

Genderneutraal en taal…

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Schuiven naar boven